Extensieve begrazing
Percelen 1, 2, 3 en 4 worden zeer extensief begraasd (perceel 2 pas in zijn geheel na afronding van de kerosine verwijdering in de bodem). In de natte laagten van het plangebied zal nat soortenrijk grasland worden ontwikkeld. Hiertoe zal het bestaande grasland verder worden verschraald door zeer extensief te begrazen met Exmoor pony’s. Het successiestadium van het te ontwikkelen nat/vochtig schraal grasland kan op basis van de aanwezige indicatorsoorten pitrus en echte koekoeksbloem worden ingedeeld in fase III (naar Bax en Schippers, s.a.). Dit houdt in dat er zo’n 20 soorten grassen en kruiden per m2 voorkomen, waaronder bovengenoemde indicatorsoorten. Enige verschraling kan in deze fase worden bewerkstelligd door begrazing met vee (Bax en Schippers, s.a.), maar de begrazing dient hier vooral voor de ontwikkeling van een mozaïek van grasland, ruigte en struweel. Begrazing met pony’s zorgt voor heterogeniteit in de percelen en voorkomt dat het gebied volledig met wilgen en zwarte elzen dichtgroeit (enige struweelontwikkeling is echter gewenst). Indien na verloop van tijd wordt geconstateerd dat zich locaal botanisch interessante gebiedjes ontwikkelen zullen er maatregelen worden genomen om de daar aanwezige speciale plantensoorten te behouden en hun verspreiding te bevorderen. Men kan hierbij denken aan extra beweiding en/of versnelde verschraling door middel van maaien en afvoeren van het maaisel. Het ontwikkelen van een soortenrijk schraal grasland is echter niet het hoofddoel van het beheer en bovengenoemde maatregelen zullen dan ook niet op het hele gebied worden toegepast.Als vuistregel geldt dat een veebezetting van ten hoogste 1 GVE per ha op enig moment buiten het broedseizoen is toegestaan. In de praktijk zal de (mate van) inzet van Exmoor pony’s vooral zijn
GVE: grootvee-eenheid. Dit geeft de veebezetting aan per hectare. Bij de SN wordt gerekend met de volgende normen per dier:
· Stieren, koeien en andere runderen ouder dan twee jaar, paardachtigen ouder dan zes maanden: 1,0 GVE;
· Runderen van zes maanden tot twee jaar: 0,6 GVE;
· Ooien: 0,15 GVE;
· Geiten: 0,15 GVE.
gebaseerd op fingerspitsengefühl en de beheersprincipes van Bax en Schippers (s.a.). Zodra de gras/kruidlaag te hoog of verstikkend wordt, zal er worden begraasd of worden gemaaid. Kansrijke locaties of locaties waarin waardevolle planten verschijnen worden pas na zaadvorming van de betreffende soorten begraasd en indien nodig tijdelijk tegen begrazing uitgerasterd, waarbij wordt gemaaid en het maaisel afgevoerd. Begrazingseenheden met bijzondere broedvogels worden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen begraasd (dus in de periode 15 juli tot 1 april).